De Franse Revolutie

De Franse Revolutie was een heel belangrijke tijd in Frankrijk, omdat veel mensen vonden dat het land oneerlijk werd bestuurd. Vooral de gewone mensen, de derde stand, waren boos. Er waren drie standen: de geestelijkheid (zoals priesters), de adel (rijke mensen met titels) en de derde stand (de rest van het volk). De derde stand moest heel veel belasting betalen, terwijl de andere twee groepen bijna niets hoefden te betalen. Ook mochten gewone mensen niet meebeslissen over hoe het land werd bestuurd.

De koning, Lodewijk XVI, had veel schulden en wilde geld ophalen. Daarom riep hij de Staten-Generaal bij elkaar, een grote vergadering met mensen uit alle drie de standen. Maar de derde stand vond dat ze oneerlijk werden behandeld. Ze besloten om zelf een nieuwe vergadering op te richten: de Nationale Vergadering. Ze beloofden dat ze pas uit elkaar zouden gaan als er nieuwe regels voor Frankrijk kwamen. Dit noem je de Eed op de Kaatsbaan.

Toen de koning liet merken dat hij het daar niet mee eens was, werden de mensen in Parijs boos. Op 14 juli 1789 bestormden ze de Bastille, een oude gevangenis. Die stond symbool voor de macht van de koning. Dat was het begin van de echte revolutie.

De Nationale Vergadering maakte een belangrijk document: de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Daarin stond dat alle mannen gelijk zijn en dezelfde rechten hebben. Er kwam ook een nieuwe grondwet, waarin stond dat de koning minder macht had. Toch probeerde de koning te vluchten, maar hij werd tegengehouden.

Sommige mensen vonden dat er nog meer moest veranderen. Ze wilden helemaal geen koning meer. Er kwam een heel strenge periode, die we de Terreur noemen. Robespierre en zijn aanhangers hadden veel macht en lieten veel mensen onthoofden. Ook de koning en koningin werden toen gedood.

Frankrijk werd daarna een republiek, dus zonder koning. Er kwamen oorlogen met andere landen, en daarom moesten veel mannen meevechten in het leger.

De Franse Revolutie was een onrustige tijd met veel veranderingen. Het idee dat iedereen gelijk is voor de wet en dat het volk iets te zeggen moet hebben over het bestuur, werd in deze tijd heel belangrijk